December 2016
DE BIJLMER KAPEL
Achterin de kleine kapel stond hij en zong het “ Ere zij God” zachtjes mee met het groepje mensen dat was samengekomen in de kleine ruimte. Enkelen leunden tegen de muur. De anderen zaten ineengedoken op de minuscuul kleine wit- houten bankjes. Straatlicht viel binnen door het kruis aan de voorzijde, waar ook kaarsen flikkerden. Het was er warm.
Dwalend tussen de hoge flats nabij station Kraaiennest had hij een kruis achter een raam gezien waarop KLEIKLOOSTER stond. Een bord nodigde uit tot bijwonen van de kerstviering. Zo was hij daar terecht gekomen.
Hij was geroerd geraakt door het oude lied. Toch kon hij de benauwde, smalle ruimte niet langer verdragen en haastte zich naar buiten, de koude nacht in. De motsneeuw van eerder die avond was overgegaan in grote vlokken die dicht om hem heen dwarrelden. Met knipperende, tranende ogen liep hij weg bij de flat. Vaag schemerden straatlantaarns door de jachtende sneeuw maar elk oriëntatiepunt leek verdwenen. Zo ging hij moeizaam voort. Onder zijn voeten voelde hij gras waar eerst de straat lag. Door liep hij, soms glibberend over de onzichtbare weide. De ontroering was verdwenen en hij voelde een wanhopige kilte. Opeens stond hij voor een sloot; te breed om er overheen te springen. Dan maar langs het water blijven lopen. Maar waar waren de straten gebleven en de gebouwen? Het leek of de hele Bijlmer was opgelost in een grote witheid waar hij strompelend doorheen trok. Waarheen? Hij wist het niet. Geluiden waren er niet op het zoemen na, hoog in de lucht, van de wind.
Dan toch! Hoorde hij het goed. Heel zacht; een klokje? De klank leek van schuin voor hem te komen. Hij liep weg van de sloot over het hobbelige, besneeuwde gras in de richting van het geluid. Allengs werd dat sterker en hij ontwaarde heel vaag enkele kale, stakerige bomen. Daartussen schemerde licht. Naderbij gekomen zag hij de contouren van een kerkje. Uit de ramen straalde een zacht licht op de dansende vlokken. Tegen de muur lag een berg stenen. Hij klom erop en tuurde door een raam. Binnen brandden overal kaarsjes en voorin zat een groepje nonnen. Verder was de kapel gevuld met vreemd geklede jonge en oude mensen en kinderen. Zij leken allen uit een andere, lang vervlogen tijd te komen. Zuiver en zacht klonk het gezang van de nonnen. Hij voelde zijn wanhoop verdwijnen. Weg waren zijn trieste gedachten, zijn zorgen. Weg was die drukke, lawaaiige wereld waarin hij zijn eenzame dagen sleet. Hij voelde weer kracht om door te gaan en keerde zich om. Het had opgehouden te sneeuwen en voor zich zag hij een dijk met daarachter tegen de maanlichte hemel de geweldige wieken van een molen. Hij klom op de dijk. Het land lag open tot de Geinbrug en hij vervolgde zijn weg naar huis.
Tjark Keijzer
De man kwam uit het heden van de kapel van het kleiklooster – Kleiberg 27 en liep naar de voormalige Bijlmer kapel aan de Lage Bijlmer tegenover de Oostbijlmermolen. Deze kapel staat afgebeeld op oude kaarten. Tot nu toe is er helaas nog niets over bekend